honderdvijfenzestigjarig

  • hon·derd·vijf·en·zes·tig·ja·rig
stellend
onverbogen honderdvijfenzestigjarig
verbogen honderdvijfenzestigjarige
partitief honderdvijfenzestigjarigs

honderdvijfenzestigjarig

  1. 165 jaren durend
    • Gedurende dit honderdvijfenzestigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 165 jaar
    • Het honderdvijfenzestigjarig schilpadmannetje eet graag wortels.