• hon·derd·een·ja·ri·ge

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

honderdeenjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van honderdeenjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een honderdeenjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord honderdeenjarige honderdeenjarigen
verkleinwoord

de honderdeenjarigev / m

  1. levend wezen dat 101 jaar oud is of iets dat 101 jaar bestaat
    • De honderdeenjarige is de oudste inwoonster van de stad.