• 101-·ja·ri·ge

101-jarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van 101-jarig
    • De vulkaan werd weer actief na een 101-jarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord 101-jarige 101-jarigen
verkleinwoord

de 101-jarigev / m

  1. persoon die 101 jaar oud is of iets dat 101 jaar bestaat
    • De 101-jarige heeft zijn vijf jaar jongere echtgenote tijdens zijn studie in Deventer leren kennen.