hondenbezitter
- hon·den·be·zit·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hondenbezitter | hondenbezitters |
verkleinwoord | hondenbezittertje | hondenbezittertjes |
de hondenbezitter m
- persoon die een hond heeft
- ▸ Welke mensen eigenlijk precies? De hondenbezitters die hun hond naar de kant trokken, of diegenen die demonstratief in groepjes voor de avondwinkel hun biertje stonden te drinken? Wie zijn de goeden en wie de slechten? Dora weet het niet, en ze wil het ook niet weten.[1]
- ▸ Ook maakte het OM bekend de man te gaan vervolgen voor het misbruiken van een varken en een hond. Een hondenbezitter die zijn dier zou hebben aangeboden voor het misbruik, werd gisteren aangehouden in Midden-Nederland.[2]
- Het woord hondenbezitter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186
- ↑ Weblink bron “Nieuwe aangifte van misbruik tegen oppas uit Schagen” (maandag 6 november 2023, 14:53), NOS