Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoe·kig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoekigheid hoekigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hoekigheidv

  1. het scherpe hoeken hebben
  2. (figuurlijk) van een persoon dat deze weinig meegaand of makkelijk is
     Met hun gewone hoekigheid schopten zij hun dienstkistjes voor zich uit, stram zwaaiend met hun armen, en Roxane had zichtbaar moeite dit marstempo bij te benen met haar korte pootjes.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen