• hit·sig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord hitsigheid hitsigheden
verkleinwoord

de hitsigheidv [1]

  1. de mate waarin men (seksueel) opgewonden is
     Zonder het pure enthousiasme, het volksvermaak en de hitsigheid wordt het voetbal een beetje kapotgemaakt.[2]
  2. iets dat getuigt van seksuele opwinding
     Een van de recepten die ze (her)ontdekten was een brouwsel van berenklauw. "In de Middeleeuwen werd de berenklauw gebruikt om bier mee te maken. Maar dat bleek een nogal lustopwekkend stofje te bevatten. Uit een volksverhaal blijkt dat de Rooms-Katholieke Kerk niet gecharmeerd was van al die hitsigheid en het daarom verbood."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Oscar van der Horst
    “Camps verlangt naar ouderwetse derby en denkt terug aan aanvaring met Van Gaal” (zondag 25 september 2022, 14:19), NOS
  3.   Weblink bron “De onkruideniers willen onkruid uit het verdomhoekje halen” (zaterdag 10 december 2016, 11:06), NOS