• hi·dal·go
enkelvoud meervoud
naamwoord hidalgo hidalgo's
verkleinwoord - -

de hidalgom

  1. (adel) man die tot de lagere Spaanse adel behoort
    • Het lag voor de hand dat Gilliam ooit Miguel de Cervantes’ tweedelige roman uit 1605 en 1615 zou verfilmen, "De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha". Daarin verliest een oude, armlastige hidalgo zijn verstand door het lezen van ridderverhalen en trekt met zijn haveloze paard Rocinante de wereld in om draken te verslaan en de edele maagd Dulcinea te dienen. [3]
28 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[4]


  • hi·dal·go
  • samentrekking van "hijo de algo": "zoon van iets (belangrijks)" [1]
enkelvoud meervoud
hidalgo hidalgos

hidalgo m

  1. (adel) edelman