Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • het·ze
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lastercampagne’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1919 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hetze hetzes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hetzev

  1. systematisch opgezet gestook
    • Er werd een enorme hetze opgezet tegen de politicus in verband met een triviale verspreking. 
Synoniemen
  1. lastercampagne, heksenjacht, ophitsing

Gangbaarheid

84 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen