heruit
- her·uit
- samenstelling van her en uit
heruit [1]
- bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord opnieuw uit
- heruitvinden: Ze besloten het wiel heruit te vinden.
- De combinatie her+uit- levert een scheidbaarheidsconflict en daarmee ook een klemtoonsconflict op. In gescheiden te-vormen van werkwoorden als heruitvinden of heruitbrengen komt het bijwoord regelmatig voor, maar in gescheiden vervoegde vormen is het zeldzaam.
- Het woord 'heruit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.