hertrouw
- her·trouw
vervoeging van |
---|
hertrouwen |
hertrouw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hertrouwen
- Ik hertrouw.
- gebiedende wijs van hertrouwen
- Hertrouw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hertrouwen
- Hertrouw je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hertrouw | hertrouwen |
verkleinwoord | - | - |
de hertrouw m
- het opnieuw trouwen
- Het woord hertrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.