• her·trouw
vervoeging van
hertrouwen

hertrouw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hertrouwen
    • Ik hertrouw. 
  2. gebiedende wijs van hertrouwen
    • Hertrouw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hertrouwen
    • Hertrouw je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord hertrouw hertrouwen
verkleinwoord - -

de hertrouwm

  1. het opnieuw trouwen