[1] hertenkop
  • her·ten·kop
enkelvoud meervoud
naamwoord hertenkop hertenkoppen
verkleinwoord

de hertenkopm

  1. hoofd van een hert met gewei (dat als jachttrofee aan de muur gehangen wordt)
    • De levensgrote hertenkop-tattoo op de rug van wielrenner Tom Boonen (37) valt niet bij iedereen in de smaak. [2] 
    • Daar sta ik dan, met mijn haastig ingepakte tasje in een sfeervol hotel dat vorig jaar zijn kamers flink heeft opgeknapt, maar waar de ouderwetse gelagkamer gelukkig ongemoeid is gelaten. De hertenkop mag hier gewoon boven de deur blijven hangen en de flatcoated retriever worden ondanks hun modderpoten niet de deur gewezen. Zo willen de gasten dat hier graag, zowel de autochtone Deldenaar als de handelsreiziger die hier al twintig jaar met regelmaat overnacht. [3] 
    • Na het toetje, een reuzentaart in de vorm van een hertenkop, werden de gasten gewaarschuwd dat ze eenmaal buiten konden worden lastiggevallen door jagers. [4] 
  2. uithangbord van drogisten en herbergen
97 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]