1. Twee dames maken een herfstwandeling.
  • herfst·wan·de·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord herfstwandeling herfstwandelingen
verkleinwoord - -

de herfstwandelingv

  1. tocht die voor het genoegen te voet in het najaar wordt gemaakt
    • Zondag organiseert het Borneo Architectuur Centrum Amsterdam een herfstwandeling door het Oostelijk Havengebied. [1]
     Een koude herfstwandeling was in ieder geval niet verkeerd, hij moest zowel vanbinnen als vanbuiten afkoelen.[2]
  1. Loenen, S. van
    Architectuurwandeling (10 november 2016) op website: nrc.nl
    ; geraadpleegd 2019-08-21
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535