[2] herfstlandschap
  • herfst·land·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord herfstlandschap herfstlandschappen
verkleinwoord

het herfstlandschapo

  1. landschap zoals het er in de herfst uitziet
     Ik zat recht tegenover haar, uren achter elkaar, in de trein die ons naar Kopenhagen bracht en verder het Zweedse herfstlandschap in voerde.[2]
     Met een mooie tocht door het Duitse herfstlandschap toog donderdag de laatste groep abonnees naar het natuurreservaat Diepholzer Moor, waar zij in een toeringcar van Omnibusbetrieb Paul Kurten het vogelgebied ingingen, waarbij de bus dienst deed als een mobiele schuil- en observatiehut.[3]
  2. (schilderkunst) schilderij van een landschap in de herfst


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron
    Hans Berkhout
    “'Kraanvogelreis is puur genieten'” (11-11-2011), Tubantia