• herf·stig
  • afgeleid van herfst met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen herfstig herfstiger herfstigst
verbogen herfstige herfstigere herfstigste
partitief herfstigs herfstigers -

herfstig

  1. op de herfst gelijkend
    • Dit herfstige weer stemt me wat sombertjes. 
90 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be