• her·doop
  • afgeleid van doop met het voorvoegsel her-
enkelvoud meervoud
naamwoord herdoop herdopen
verkleinwoord - -

de herdoopm

  1. het weer dopen
vervoeging van
herdopen

herdoop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herdopen
    • Ik herdoop. 
  2. gebiedende wijs van herdopen
    • Herdoop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van herdopen
    • Herdoop je? 
73 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be