hederik (1)
  • he·de·rik
  • Uit Middelnederlands hēderic, hāderic, ontleend aan Latijn hederaceus ‘klimopachtig’. Evenals Duits Hederich ‘knopherik’.[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hederik
verkleinwoord

de hederikm

  1. (plantkunde) Sinapis arvensis   een eenjarig akkeronkruid uit de kruisbloemenfamilie (Brassicaceae  ) dat heldergele bloemen, gelobde, eironde bladeren en een stijfbehaarde stengel heeft
  2. verkorting van knopherik
27 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[2]