• he·bra·isk
  • Afkomstig van het Griekse woord 'hebraikos'
  • Noors bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -isk
Naar frequentie 18257
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud hebraisk mer hebraisk mest hebraisk
o enkelvoud hebraisk
meervoud hebraiske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
hebraiske mer hebraisk mest hebraiske

hebraisk

  1. Hebreeuws
    «Jakob er et hebraisk navn av usikkert opphav.»
    Jacob is een Hebreeuwse naam van onzekere oorsprong.

mer hebraisk

  1. vergrotende trap van hebraisk

mest hebraisk

  1. onbepaald overtreffende trap van hebraisk
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hebraisk     m: hebraisken
o: hebraisket  
  - - -     - - -  
genitief   hebraisks     m: hebraiskens
o: hebraiskets  
  - - -     - - -  

hebraisk, m / o

  1. (taal) Hebreeuws
    «Olav S. Andreassen var prest i Israel. Der prekte han på tysk, men samtalte på hebraisk. [1] »
    Olav S. Andreassen was een priester in Israël. Daar predikte hij in het Duits, maar praatte in het Hebreeuws.


  • he·bra·isk
  • Afkomstig van het Griekse woord 'hebraikos'
  • Nynorsk bijvoeglijk naamwoord met het achtervoegsel -isk
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud hebraisk meir hebraisk mest hebraisk
o enkelvoud hebraisk
meervoud hebraiske
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
hebraiske meir hebraisk mest hebraiske

hebraisk

  1. Hebreeuws

meir hebraisk

  1. vergrotende trap van hebraisk

mest hebraisk

  1. onbepaald overtreffende trap van hebraisk
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hebraisk     m: hebraisken
o: hebraisket  
  - - -     - - -  

hebraisk, m / o

  1. (taal) Hebreeuws