harpuis
- har·puis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | harpuis | - |
verkleinwoord | - | - |
het harpuis o
- (scheepvaart) versmolten mengsel van gele hars, lijnolie en eventueel vet of zwavel ter behandeling van het hout boven de waterlijn
- Met harpuis kan houtwerk beschermd worden tegen verwering en houtworm. [2]
vervoeging van |
---|
harpuizen |
harpuis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harpuizen
- Ik harpuis.
- gebiedende wijs van harpuizen
- Harpuis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harpuizen
- Harpuis je?
- Het woord 'harpuis' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "harpuis" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ harpuis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be