harpuizen
- har·pui·zen
harpuizen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
harpuizen |
harpuisde |
geharpuisd |
zwak -d | volledig |
- (scheepvaart) met harpuis bestrijken van een scheepswand of sluisdeur
- Het woord 'harpuizen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.