• hand·rei·king
enkelvoud meervoud
naamwoord handreiking handreikingen
verkleinwoord

de handreikingv

  1. een gebaar om een conflict te laten stoppen
    • „Het zal toch moeten. Neem asielquota. Voor de top in Bratislava van vorige week heeft Juncker gezegd: solidariteit is een kwestie van het hart en kan niet worden opgelegd. Dat is toch een soort handreiking naar Hongaren en andere dwarsliggers op het punt van verplichte verdeling van asielzoekers. Een jaar terug wilde hij het nog doordrukken met de regelmethode.” [1] 
  2. korte gebruiksaanwijzing of handleiding
    • Samen met de PO-raad heeft Dekker een handreiking voor basisscholen opgesteld om kleuters zo goed mogelijk naar groep 3 te laten doorstromen. <ref>Belia Heilbron 12 september 2016</refs> 
96 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]
  1. NRC Hans Steketee 23 september 2016
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be