Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·haaf·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen handhaafbaar handhaafbaarder handhaafbaarst
verbogen handhaafbare handhaafbaardere handhaafbaarste
partitief handhaafbaars handhaafbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

handhaafbaar

  1. wat niet verworpen hoeft te worden, wat uitgevoerd kan worden
    • De wetgeving die er is, is vreselijk complex en niet gebaseerd op werkelijke situaties. Het is bijna niet meer toetsbaar en handhaafbaar.” [1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Emilie van Outeren NRC november 2015