Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·be·die·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handbediening handbedieningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de handbedieningv

  1. het besturen of gebruiken van een machine met de handen in plaats van met de voeten of met een apparaat
    • Toen de automatische piloot uitviel moesten de piloten overgaan op handbediening. 
    • Motor en de zeventraps automatische transmissie - handbediening is mogelijk, maar wordt ontmoedigd door zeer matig te bedienen druktoetsen op het stuur - werken eendrachtig samen, en de auto laat zich opvallend gemakkelijker besturen dan welke 911 ooit. Dat zal de echte 911-adepten trouwens minder aanspreken, want vroegere versies maakten het hun bestuurder af en toe een beetje moeilijk. Een deel van de lol van het rijden in een 911 was immers dat hij je af en toe in negatieve zin kon verrassen. [2] 
Synoniemen
  • met de hand

Gangbaarheid

Verwijzingen