• half·uur
enkelvoud meervoud
naamwoord halfuur halfuren
verkleinwoord halfuurtje halfuurtjes

het halfuuro

  1. (tijdrekening) een periode van 30 minuten
    • Het was in een halfuurtje voor elkaar. 
     Met een plons sprong Goldie naast me het hete water in. Goldie en Barbie hadden me binnen een halfuur al ingehaald en waren ook gearriveerd bij de rivier.[1]
90 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be