• hage·slan·ge
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hageslange     hageslangen     hageslanger     hageslangene  
genitief   hageslanges     hageslangens     hageslangers     hageslangenes  

hageslange, m

  1. (gereedschap), (tuinieren) tuinslang
    «Under leken pustet hun gjennom en lang hageslange, da hun plutselig ble liggende livløs. Etter alt og dømme omkom jenta av kullosforgiftning.»
    Tijdens het spel ademde ze door een lange tuinslang, toen ze plotseling levenloos werd. Het meisje stierf in alle opzichten aan koolmonoxidevergiftiging.


  • hage·slan·ge
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hageslange     hageslangen     hageslangar     hageslangane  

hageslange, m

  1. (gereedschap), (tuinieren) tuinslang