hadji
- ha·dji
- van Arabisch حُجِّي zn (ḥajjī), in de betekenis van ‘Mekkaganger’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hadji | hadji's |
verkleinwoord | hadjietje | hadjietjes |
de hadji m
- (religie) (islam) moslim die gedurende de bedevaartsmaand Mekka bezoekt of ooit een pelgrimstocht naar Mekka heeft afgelegd
- hadzji (variant in de officiële spelling tot 2006)
- Het woord hadji staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hadji" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ hadji op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "hadji" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Annemarie Kas“Boer Narpasan (93) mag weer niet naar Mekka” (27 juli 2020) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Paul Verhoeven (in interview)“De stille kracht mag 'iets harder'” (23 augustus 2010) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be