Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haar af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afharen

haar (…) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afharen
    • Ik haar af. 
  2. gebiedende wijs van afharen
    • Haar af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afharen
    • Haar je af? 

Gangbaarheid