haantje-de-voorste
- Geluid: haantje-de-voorste (hulp, bestand)
- IPA: / ˌhancədəˈvorstə / (5 lettergrepen)
- haan·tje-de-voor·ste
- dim. tant. (samenkoppeling) van haantje, de en voorste
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | haantje-de-voorste | haantjes-de-voorste |
het haantje-de-voorste o
- (persoon) iemand die de neiging heeft de eerste te willen zijn
- Hij is altijd al een haantje-de-voorste geweest, maar nu maakt hij het wel erg bont.
- Het woord haantje-de-voorste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.