haantje-de-voorste

  • haan·tje-de-voor·ste
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord haantje-de-voorste haantjes-de-voorste

het haantje-de-voorsteo

  1. (persoon) iemand die de neiging heeft de eerste te willen zijn
    • Hij is altijd al een haantje-de-voorste geweest, maar nu maakt hij het wel erg bont.