haageik
- haag·eik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haageik | haageiken |
verkleinwoord |
de haageik m
- (plantkunde) Quercus een eik die men als haag gesnoeit heeft
- ▸ Dezen waren als de eik en de haageik, waarin na de afwerping van de bladeren nog steunsel is.[2]
- Het woord haageik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "haageik" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “oor een deel” (16-09-2015), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be