• gus·tie·ren
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gustieren
gustierte
hat gustiert
zwak volledig

gustieren

  1. onovergankelijk, overgankelijk proeven, proberen
  2. onovergankelijk, overgankelijk genieten (van eten en drinken), iets lekker vinden, iets leuk vinden
  3. onovergankelijk, wederkerend ergens van genieten
    «Caro Maurer degustiert und bewertet Wein für Fachzeitschriften und als Mitglied internationaler Jurys. [1]»
    Caro Maurer proeft en beoordeelt wijn voor vakbladen en als lid van internationale jury's.
  • [1]: aus verschiedenen Kochtöpfen gustieren
  • [2]: einen Wein gustieren
  • [3]: sich an einen brillianten Klavierspiel gustieren
  1. Die Weinversteherin
    ZEIT ONLINE Krantenartikel van Maren Preis van 5 januari 2012