gurren
- gur·ren
Naar frequentie | 30596 |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gurren |
gurrte |
(hat) gegurrt |
zwak | volledig |
gurren
- onovergankelijk kirren, koeren, roekoeën
- «Die Tauben gurren auf der Terrasse.»
- De duiven koeren op het terras.
- «Die Tauben gurren auf der Terrasse.»