Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gun·ste·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van gunst met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gunsteloos gunstelozer gunsteloost
verbogen gunsteloze gunstelozere gunstelooste
partitief gunsteloos gunstelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

gunsteloos

  1. zonder gunst, uit de gunst zijnde
    • De gunsteloze prins leed een armoedig bestaan. 

Gangbaarheid