• groot·ka·pi·taal
enkelvoud meervoud
naamwoord grootkapitaal grootkapitalen
verkleinwoord

het grootkapitaalo

  1. personen of instellingen die door de grote kapitalen waarover ze kunnen beschikken een belangrijke economische factor zijn en daardoor ook veel macht hebben
    • Ik vond het een speciale avond, maar voor mijn gevoel had hij niet bijster veel met politiek te maken. Die uitslagen gingen volledig langs me heen. Natuurlijk was Morten de gevierde man, hij ging de gemeenteraad in. Dat vond ik wel bewonderenswaardig. Ik was onder de indruk van zijn kennis en het feit dat hij al korte tijd bij Shell had gewerkt. Hij verruilde het grootkapitaal voor iets nobels, zo zag ik het.[2] 
    • Broodje Ploff is niet meer. Afgelopen zondag sloot het fameuze Utrechtse snackinstituut voorgoed zijn deuren, na meer dan dertig jaar in bedrijf te zijn geweest. Opgekocht door het grootkapitaal, wordt gefluisterd, zoals dat gaat met alles wat weerloos is.[3]  
  • de wereld van het grote geld
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Levander Morten De Morten Trilogie deel 1 ISBN 9789021455891 pagina 111
  3. Volkskrant Marcus Huibers 4 mei 2017