Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groeps·ge·drag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groepsgedrag
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het groepsgedrago

  1. gedrag dat kenmerkend is voor de leden van een bepaalde groep
     In de Schilderswijk wonen veel Turkse en Marokkaanse gezinnen; zij kunnen dit jaar niet op vakantie naar het land waar hun ouders vandaan komen. "Normaal zijn ze in de zomer vaak wekenlang weg. Er is geen geld voor een vakantie in Nederland." Veel jongeren zijn dus op straat. "Als jongeren bij elkaar komen, krijg je groepsgedrag, dan escaleren de dingen."[2]
  1. het verschijnsel dat mensen zich anders gaan gedragen als ze lid worden van een bepaalde groep
     In 1979 verwierf hij faam onder vakgenoten met het boek Laboratory Life: The Social Construction of Scientific Facts, dat hij samen met de Britse socioloog Woolgar schreef over de manier waarop onderzoeksresultaten in een laboratorium tot stand komen. In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen was dat volgens Latour ook een sociaal proces, waarin zaken als retoriek, vooringenomenheid en groepsgedrag een belangrijke rol spelen.[3]
     Voor het onderzoek wordt gekeken naar het contact tussen de bezoekers en het groepsgedrag. Het onderzoek staat onder leiding van het RadboudUMC. Doel is om te kijken of mensen in de toekomst op een veilige manier samen kunnen komen.[4]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Onrust in Schilderswijk door verveling en gebrek aan structuur'” (Vrijdag 14 augustus 2020, 20:41), NOS
  3.   Weblink bron “Franse filosoof en baanbrekend antropoloog Bruno Latour (75) overleden” (Zondag 9 oktober 2022, 16:30), NOS
  4.   Weblink bron “Binnenkort proeven met voetbalwedstrijden en festivals met publiek” (Dinsdag 26 januari 2021, 21:10), NOS