groeitijd
- groei·tijd
- samenstelling van groei en tijd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groeitijd | groeitijden |
verkleinwoord |
de groeitijd m
- de periode van het jaar dat iets groeit
- Paddenstoelen hebben hun groeitijd vooral in de herfst.
- de totale tijd die nodig is voor het groeien
- Sommige houtsoorten hebben een langere groeitijd dan anderen.
- de tijd dat iets groeit
- In de groeitijd van de economie zijn er veel te veel kantoren gebouwd.
- Het woord groeitijd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "groeitijd" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be