grijp
- Geluid: grijp (hulp, bestand)
- IPA: / ɣrɛip / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /χrɛi̯p/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣrɛi̯p/
- grijp
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grijp | grijpen |
verkleinwoord | - | - |
de grijp m
vervoeging van |
---|
grijpen |
grijp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijpen
- Ik grijp.
- gebiedende wijs van grijpen
- Grijp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grijpen
- Grijp je?
- Het woord grijp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grijp" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ grijp op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be