• grap·jas
enkelvoud meervoud
naamwoord grapjas grapjassen
verkleinwoord grapjasje grapjasjes

de grapjasm

  1. iemand die probeert grappig te zijn
    • Wat heeft die grapjas nou weer uitgehaald? 
vervoeging van
grapjassen

grapjas

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grapjassen
    • Ik grapjas. 
  2. gebiedende wijs van grapjassen
    • Grapjas! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van grapjassen
    • Grapjas je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]