gradueren
- gra·du·e·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘een graad verlenen’ voor het eerst aangetroffen in 1559 [1]
- afgeleid van het Franse graduer (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gradueren |
gradueerde |
gegradueerd |
zwak -d | volledig |
gradueren [4]
- overgankelijk in graden verdelen of van een schaalverdeling voorzien
- overgankelijk een graad aan een hogeschool of universiteit verlenen
- Het woord gradueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gradueren" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "gradueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ gradueren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be