• ge·gra·du·eerd


stellend
onverbogen gegradueerd
verbogen gegradueerde
partitief gegradueerds

gegradueerd [1]

  1. een graad of titel bezittend
    • ,,In sommige klasjes ben ik de hoogst gegradueerde, maar vaak ook niet,” lacht hij. [2] 
    • Dank zij de agitatorische arbeid van SA-Hauptsturmfuhrer Theodor Oberlander, drager van de nationaal-socialistische bloedorde, na de oorlog door Adenauer gegradueerd met het Bundesverdienstkreuz, zo ongeveer de hoogste onderscheiding in den lande. Nee, dat pleitte niet voor de jonge Bondsrepubliek. Zoals het wel voor de jonge Bondsrepubliek pleit dat tot dusverre geen rechtbank bereid is gebleken om deze Theodor Oberlander, die zich de laatste decennia werkelijk arm heeft geprocedeerd, in het gelijk te stellen. [3] 
    • Een ander bedrijf, Philips, schrapt overigens arbeidsplaatsen. Maar, zei directeur J. Post van de Nederlandse Philipsbedrijven, “60 procent van het hoogst gegradueerde personeel bij onze onderneming, dat wil zeggen vanaf de titel van doctor, is in Eindhoven geconcenteerd en dat zal altijd zo blijven, net zo goed als Eindhoven de basis zal blijven van onze activiteiten.” Na die opmerking maakte hij een vuist en zei: “Samen trekken we ten strijde.” [4] 


vervoeging van: gradueren…
verbogen vorm: gegradueerde

gegradueerd

  1. voltooid deelwoord van gradueren