• graal
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘magisch voorwerp’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1276 in het werk 'Li contes del Graal' van Chrétien de Troyes [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord graal gralen
verkleinwoord - -

de graalm

  1. een verborgen of verloren gegaan heilig voorwerp, volgens sommigen de beker gebruikt bij het laatste avondmaal door Jesus en zijn discipelen
    • De graal te vinden was de vurige wens van de ridders van koning Arthur. 
92 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[4]