• graaf·werk
enkelvoud meervoud
naamwoord graafwerk graafwerken
verkleinwoord - -

het graafwerko

  1. werk dat vooral bestaat in veel graven
    • Verder ‘vond’ hij in een propagandafilm een scherf met een in de haast ingekrast hakenkruis, was hij adviseur van een tentoonstelling die duidelijk maakte dat al het goede niet uit het Oosten maar van de Germanen was gekomen, en deed hij mee aan een opgraving in de Oekraïne, waarbij krijgsgevangenen het graafwerk deden.[2] 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]