gonna
- (verkorting) van going to, "gaan" als hulpwerkwoord om een toekomstige activiteit uit te drukken
gonna
- (spreektaal) (informeel) alleen als het nadrukkelijk de bedoeling is spreektaal weer te geven, voorafgegaan door de toepasselijke persoonsvorm van to be en gevolgd door een werkwoord in de onbepaalde wijs
- 1e persoon enkelvoud ga of onvertaald
- «I'm gonna have some beer.»
- Ik ga bier drinken.
- «I'm gonna show you.»
- Ik laat het je zien.
- «I'm gonna have some beer.»
- 2e persoon enkelvoud gaat, ga of onvertaald
- «You're gonna tell me right now, are you gonna sing tonight or are you gonna let us all down?»
- Je gaat het me nú vertellen: ga je vanavond zingen of laat je ons allemaal in de steek?
- «You're gonna tell me right now, are you gonna sing tonight or are you gonna let us all down?»
- 3e persoon enkelvoud gaat of onvertaald
- «She's gonna die!»
- Ze gaat dood!
- «My son is gonna get you to the airport.»
- Mijn zoon brengt je naar het vliegveld.
- «She's gonna die!»
- meervoud gaan
- «They're gonna find out the hard way.»
- Het gaat hun pijnlijk duidelijk worden.
- «They're gonna find out the hard way.»
- gon·na
enkelvoud | meervoud |
---|---|
gonna | gonne |
gonna v