• gof·ferd
  • uit het Noors [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gofferd gofferds
verkleinwoord

de gofferdm

  1. groot, grof, lomp, dik persoon
  2. (informeel) gezicht, snufferd
     Ik ben er lang geleden mee opgehouden toen ze zo'n schaal voor je gofferd hielden. Ik wil best geven, maar daar kan ik niet tegen.[2]
32 % van de Nederlanders;
12 % van de Vlamingen.[3]
  1. gofferd op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    JEROEN TROMMELEN; MIRJAM SCHOTTELNDREIER
    “EEN VRIENDJE AAN DE MUUR” (25 maart 1995), de Volkskrant
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be