• god·ver·do·rie

godverdorie

  1. (krachtterm) om grote ergernis uit te drukken
    • Het lijkt godverdorie wel een zwijnenstal hier! 
     Ik mág er niet over praten, dus ik zál er godverdorie wél over praten.[4]
  2. (krachtterm) om de uitdrukking van een gevoel te versterken
     Laatst nog klampte een oude bekende de wethouder aan: „Godverdorie, Klaas, zei ze: wat ben ik blij dat je me aan het werk hebt gezet. Een jaar geleden liep ik nog zonder gebit en nu heb ik een parttimebaantje in de thuiszorg.”[5]
  • Bij gelovige mensen kan het gebruik van krachttermen die naar het opperwezen verwijzen veel weerstand oproepen.