• gods·wil
enkelvoud meervoud
naamwoord godswil
verkleinwoord

de godswilm

  1. de hulp van god; als god het wil
    • De strafeis tegen B. was al een paar maanden eerder gedaan. Maar zijn zaak werd destrijds aangehouden voor nader onderzoek naar telefoongesprekken die hij zou hebben gevoerd en waren onderschept door de AIVD. In die gesprekken zegt hij onder meer tegen zijn moeder: „Met godswil zal ik martelaar worden.” Zijn moeder maant hem tot voorzichtigheid. „Wees voorzichtig. Er gaan er veel dood de laatste tijd”, zegt ze tegen hem. Uit onderzoek blijkt nu dat het inderdaad zijn stem is. [1] 
  2. de wil van god
    • Daarbinnen verbleekt het onderscheid tussen deugd en ondeugd tot een simpel `ja' of `nee' tegen een ondoorgrondelijke godswil. Hij beheerst het toneel; de mensenhistorie is zijn schaakspel en het gemoed van zijn schepselen is alleen daarbinnen van belang. [2] 
  3. om godswil: uit liefde voor god
    • De staat zelf moet ons om Godswil een eerste zorg blijven. De staat is een genadegave van God, aldus Calvijn. Hij is geen vrijwillige figuur, maar een geschenk. [3] 
86 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]
  1. De Telegraaf in BINNENLAND Rotterdamse jihadist moet zes jaar cel in
  2. NRC Ger Groot 29 oktober 2004 Hoe God verdween uit Judea
  3. Reformatorisch Dagblad 06-11-2006 Een christen met burgerschap
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be