goëtie
- goë·tie, go·etie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | goëtie | - |
verkleinwoord | - | - |
de goëtie v
- (verouderd) toverij door bezwering van boze geesten, zwarte magie
- Diegenen echter, die de magie als iets supranormaals beschouwden, stelden zich meestal tevreden met een onderscheid te maken tusschen de magie in ongunstigen en in gunstigen zin, waarbij men de eerste meer bepaaldelijk goëtie, en de laatste sinds de tweede eeuw na Chr. bij voorkeur theürgie noemde. [2]
- Het woord 'goëtie' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "goëtie" herkend door:
5 % | van de Nederlanders; |
6 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ goëtie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jong, K.H.E. deDe magie bij de Grieken en Romeinen (1921) Bohn, Haarlem; p. 2; geraadpleegd 2016-08-04
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be