• glep·pe
  • Afkomstig van het Nederduitse, Nederlandse en Friese werkwoord glippen
vervoeging
onbepaalde wijs gleppe
tegenwoordige tijd glepper
verleden tijd glapp
voltooid
deelwoord
gleppet
onvoltooid
deelwoord
gleppende
lijdende vorm gleppes
gebiedende wijs glepp
vervoegingsklasse Klasse 3 sterk
opmerking

gleppe

  1. onovergankelijk glijden
    «Skiene glepper
    Ski's glijden.
  2. onovergankelijk misgaan, mislukken, uitfalen
    «Forsøket glapp
    Het experiment mislukte.


  • glep·pe
  • Afkomstig van het Nederduitse, Nederlandse en Friese werkwoord glippen
vervoeging
onbepaalde wijs gleppe
gleppa
tegenwoordige tijd glepp
verleden tijd glapp
voltooid
deelwoord
gloppe
onvoltooid
deelwoord
gleppande
lijdende vorm gleppast
gebiedende wijs glepp
vervoegingsklasse Klasse 3 sterk
opmerking

gleppe

  1. onovergankelijk glijden
  2. onovergankelijk misgaan, mislukken, uitfalen