• gla·zu·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
glazuren
glazuurde
geglazuurd
zwak -d volledig

glazuren

  1. overgankelijk met een laag glazuur bedekken
    • Die schaal moet eerst nog geglazuurd worden. 
  2. overgankelijk, (kookkunst) met een laag glanzende suiker bedekken
    • Deze taart is prachtig geglazuurd. 

de glazurenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord glazuur
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be