• gi·raal
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘m.b.t. de giro’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • Afgeleid van giro met het achtervoegsel -aal [2]. Zie verder de meer uitvoerige etymologische toelichting bij het woord giro.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen giraal giraler giraalst
verbogen girale giralere giraalste
partitief giraals giralers -

giraal

  1. via of met betrekking tot de giro
80 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[3]