gipsbeen
- gips·been
- samenstelling van gips zn en been zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gipsbeen | gipsbenen |
verkleinwoord | gipsbeentje | gipsbeentjes |
het gipsbeen o
- (medisch) een (gebroken) been dat met een gipsverband is verbonden
- ▸ Behalve online hebben de drie steden ook een fysiek programma. In Leiden mag je met je groepje een dag naar de stad komen en in Groningen en Utrecht kun je je inschrijven voor activiteiten bij onder meer studentenverenigingen, musea en sportverenigingen. Pim deed met zijn gipsbeen mee aan een clinic rolstoelbasketbal.[1]
- Het woord gipsbeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Introweken achter de webcam: 'het was heel gezellig, online kan prima'” (Woensdag 12 augustus 2020, 15:05), NOS