Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gij·lie·den
Woordherkomst en -opbouw

Persoonlijk voornaamwoord

gijlieden

  1. (verouderd) u, als beleefde of plechtige vorm van jullie (tweede persoon meervoud)
    • Ziet gijlieden dan niet, dat het budget een tekort vertoont (…) [2]
Synoniemen
Opmerkingen

"Gijlieden" werd gebruikt in de Statenvertaling van de Bijbel, om te benadrukken dat Gij als aanspreekvorm van God onmiskenbaar enkelvoud was. Uit "gijlieden" ontwikkelde zich het informele "jullie". Buiten bijbelcitaten bleef "gijlieden" nog tot halverwege de 20e eeuw in gebruik om een uitspraak plechtiger te laten klinken.

Gangbaarheid

25 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen